Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Teth.] Haar poorten zijn [50]in de aarde verzonken; Hij heeft [51]haar grendelen verdorven en gebroken; [52]haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen; er is geen wet; haar profeten [54]vinden ook geen gezicht van den HEERE. 50. Alzo dat de vijanden een vrijen pas daardoor gekregen hebben om in de stad te komen. 51. Dat is, alle sterkten en sloten, zodat zij nu geen geweld kunnen tegenstaan. 52. Dat is, zij moeten nu leven en verkeren onder de volken, die den waren godsdienst vijand zijn. 53. Anders: de wet is niet meer; dat is, zij hebben geen gewone oefening hunner religie, door den dienst der priesters en Levieten; want van de profeten wordt straks gesproken. 54. Dat is, zij hebben ook zo overvloedige openbaringen niet als zij plachten te hebben; zie Ps.74:9.